De ochtend breng ik door met hen die er niet meer zijn. Ik sta op met haar die ik warm in het hart draag. En ik word wakker met degenen die ik zwart op wit in de krant vind. Tussen het nieuws van de wereld zoek ik altijd weer de dood. Moeite kost het niet, de dood vinden. De wereld is er vol van. Maar zwart omlijnd lichten de rouwberichten op uit de duisternis van verdriet.
Tussen de regels door lees ik de mensen. Of hij zonder zijn titels ook vader was, geliefde, vriend, mens. Denk ik in mijn volle hoofd. Anderen laten zich niet in titels schrijven. Zij leefden in de kantlijn. Of schreven liever voetnoten. Misschien.
Ik tel de jaren en hoe oud ze werden. Oud genoeg om dood te mogen gaan. Of te jong om al geleefd te hebben. En ik kijk naar de dagen van leven en van dood. Of ze hun verjaardag van dit jaar nog haalden. Of hoe geboorte en dood soms wonderlijk toevallig samenvallen, dag op dag met slechts jaren tussen.
Dan denk ik aan mijn dag. Die ik niet ken. En hoe ik al 41 keer ontwaakt en weer gaan slapen ben. Op de dag van mijn dood, ooit. En hoe er jaar na jaar levensbelangrijke en doodgewone dingen op gebeuren.
De dag van mijn dood ligt verborgen in de agenda van mijn leven. Gelukkig maar, dat ik hem niet ken. Ik zou de jaren niet meer optellen, ik zou de dagen aftellen. Tot de dag dat mijn leven ingekaderd wordt als een bericht in de krant. Of als een brief aan vrienden, liefst.
Dan lezen ze mijn komma ’s en mijn voetnoten en mij tussen de regels. Dan kunnen ze de ochtend met me doorbrengen. En denken aan hun dag.
Eén reactie
Mooi!