Ik droomde van een kast. Muurhoog en kamerbreed. Een plek voor schoonheid en voor beelden. Voor hun geboortestenen en mijn boeken. Voor de laatste foto van een moeder en het kunstwerk van een vriend. Voor focus en voor stilte.
Achter haar gesloten deuren: grenzeloos veel ruimte voor orde en chaos. Voor rust in mijn huis, in mijn hoofd. En elke avond – voor het licht uitgaat – vallen alle dingen op hun plaats. In de kast in mijn huis. Daar wachten ze stil tot het morgen wordt, tot ik ze weer nodig heb in hun alledaagse gewoonheid.
Ik droom van een kast. Hoofdbreed en gedachtenhoog. Een plek voor schoonheid en voor beelden. Voor echo ’s van kindergelach en zachte woorden. Voor herinneringen en lichte gedachten. Voor focus en voor stilte.
Een kast in mijn hoofd waarin ik orde kan scheppen en rust. Wat me warm maakt, mag voelbaar liggen, zichtbaar staan. Of zorgzaam opgeborgen in een diepe lade, die ik op koude momenten opendoe. Mijn chaos van gedachten geordend in kasten en laden. Buiten handbereik wat mijn hart onrustig maakt. Mijn oordelen over mezelf op een plek laag bij de grond. Achter een deur die klemt. Gepieker in een gesloten kast ver daarboven. Ongrijpbaar tenzij ik heel hard wil. Maar ik wil alleen maar zacht.
En met een rommelschuif vol verre herinneringen en verloren ontroering. Die ik nu en dan eens open. Op zoek naar niets, vind ik er alles. Om ze dan weer dicht te doen. Met een glimlach.
Ik droom van opbergruimte om te aarden. Van rust en ruimte in mijn hoofd.